VN-Veiligheidsraad resolutie 2334 werd aangenomen door de onthouding door de Verenigde Staten - in opdracht van de vertrekkende President Barack Obama - wat de historische onverdraagzaamheid bevestigde tegenover de Joden en Israël zoals die is verankerd binnen de Verenigde Naties, net zoals haar voorganger, de Volkenbond, dit ook was. Zoals eerder al was aangetoond, konden de Arabische en islamitische staten niet één anti-Israël-resolutie laten passeren in de Veiligheidsraad zonder de medeplichtigheid van de westerse machten, die de historisch christelijke naties vertegenwoordigen.
De medeplichtigheid van de westerse mogendheden met de islamitische landen tegenover de Joden en Israël is nu provocatief, zonder enige uitvlucht. Resolutie 2334 was een misselijkmakende overgave aan de Arabisch-islamitische jihad in naam van de "vrede", gelijk aan de overgave van Engelands premier Neville Chamberlain aan Adolf Hitler in München in september 1938.
De bijeenkomst in Parijs op 15 januari op uitnodiging van de Franse President François Hollande was een verder bewijs voor het sussen van de Arabisch-islamitische wereld-jihad tegen Israël.
Het tijdstip van de Parijs-vergadering was slechts vijf dagen na de 75e verjaardag van de beruchte Wannsee-conferentie van 20 januari 1942 en werd gehouden in de buitenwijken van Berlijn. De top van de nazi-ambtenaren hebben de voorbereiding voor de "Eindoplossing van het Joodse probleem' in Europa afgeregeld – het kon niet meer openlijk beledigend voor Israël zijn geweest. De leden van de Europese Unie hebben de verdeling van de Joodse staat uitgezet overeenkomstig de wensen van hun Arabische en islamitische vrienden in de Organisatie voor Islamitische samenwerking (OIC) – dat zijn de 56 moslimstaten, plus "Palestina", samen het grootste blok in de VN.
"Nep-nieuws" en het schrijven van "nep-geschiedenis" is al lange tijd de werkwijze van tirannen; niets nieuws. De "grote leugen" herhaaldelijk uitgesproken, zodat mensen eindelijk bezwijken om het te geloven, was een kunst die Joseph Goebbels, Hitlers minister van Propaganda, heeft uitgeoefend met rampzalige resultaten. De beruchtste Arabische bondgenoot van Hitler, de Grand Mufti van Jeruzalem, Haj Mohammed Amin al-Husseini, was een bewonderde leerling van Goebbels, en gaf de kunst van een "nep"-geschiedenis en "grote leugen" door aan zijn bondgenoten.
Het is grotesk en crimineel dat de EU en de VN, beide daarin "samen opgaand", erop aandringen dat Israël zich onderwerpt aan hun resoluties - namelijk een Israëlische terugtrekking tot de pre-juni 1967 lijnen – zonder te hebben aangetoond, dat als de "Palestijnen" de zogenaamde "bezette gebieden" bezitten, zij hun jihad-terrorisme zullen beëindigen.
Het was geen vergissing in de Veiligheidsraad-resolutie 242 van 22 november 1967 dat er geen sprake was van "Palestijnse" mensen, of "Palestijnse Arabieren", of "Palestijnen".
In de decennia na het verstrijken van de Res. 242 was er een systematische druk door de OIC-staten in de VN, gesteund door de EU en zijn voorganger, de Europese Gemeenschap (EG), om te verwijzen naar de betwiste gebieden die door Israël zijn ingenomen in een defensieve oorlog, ge?nitieerd door Egypte, Syrië en Jordanië als "bezette" gebieden. De Egyptenaren hadden de straat van Tiran aan de monding van de Rode Zee gesloten, een daad die een casus belli was, een juridische reden voor oorlog.
De VN gaf vóór 1967 geen verwijzingen naar de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook als "bezette" gebieden, toen ze "bezet werden" door Egypte en Jordanië na de oorlog van 1948-49, die de Arabische Staten zelf gelanceerd hebben tegen Israël. De Arabische Staten waren de toenmalige "bezetters" van die delen van Palestina ten westen van Jordanië tot 1967. Zij verwierpen iedere notie van de Joden voor een historische verbinding met Palestina, wat zij beweerden dat een integraal onderdeel was van de Arabische landen.
De gehele jihad van moefti Haj Amin el-Husseini, en ook sindsdien, is gebaseerd op het argument dat de Joden geen historische rechten hebben.
Vanuit het perspectief van de Arabische religie en politiek was er echter nooit een "Palestijns" volk of natie, die als een volk of natie afgezonderd en afgescheiden was van de Arabieren. De jihad die door Husseini tegen Joden in Palestina was uitgeroepen na 1921, werd gevoerd in de naam van de "Arabieren", en de islam, en het is zo gebleven sinds die tijd. Volgens het Hamas Handvest is "Palestina een Islamitische Waqf [Trust] van alle moslimgeneraties tot op de dag van de Verrijzenis" (artikel 11).
Vandaar, dat er nooit "Palestijnse mensen" waren en is een "grote leugen," gepusht door de Arabische Staten na 1967, en die de westerse naties kritiekloos geslikt hebben.
"Palaestina" – in een nog veel oudere poging om het gebied te ontdoen van zijn Joodse wortels, ditmaal door de oude Romeinen – was de naam die keizer Hadrianus gaf aan het grondgebied aan beide zijden van de Jordaan – Judea en Samaria geheten – na het verbrijzelen van de Joden bij de Bar Kochba opstand in 135 na Christus.
Jeruzalem, de hoofdstad, werd gebouwd door koning David, een Jood, ruim tien eeuwen eerder.
In de zevende eeuw na Christus namen de Arabieren "Palestina" af van het christelijke Byzantijnse Rijk, en het werd een deel van het Arabische, het latere Ottomaanse Rijk.
De kruisvaarders veroverden Jeruzalem in 1099 tijdens de eerste kruistocht, en vervolgens ook het omliggende gebied, en vestigden het Koninkrijk Jeruzalem in de 12e eeuw. De kruisvaarders werden aan het einde van de dertiende eeuw verdreven door Palestijnse Arabische legers. Gedurende de volgende zes eeuwen regeerden in naam van de islam de Arabieren en de Turken onder het Ottomaanse Rijk over Palestina tot 1917. Toen arriveerde het Britse Expeditie Leger tijdens de eerste Wereldoorlog.
Het verslaan van het Ottomaanse Rijk plaatste deze voormalige Arabische gebieden tussen Egypte en de Perzische Golf, inclusief Palestina, onder de controle van de overwinnaar van de geallieerde mogendheden, dat waren Groot-Brittannië en Frankrijk. In de Balfour-verklaring van 2 november 1917 nam de Britse regering op zich "de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk", en merkte daarbij op dat dit geen "afbreuk aan de burgerlijke en godsdienstige rechten mag doen van de daarin bestaande niet-Joodse gemeenschappen" .
Tijdens de Conferentie van San Remo van april 1920 kwamen de geallieerden overeen dat Groot-Brittannië, onder het gezag van de Volkenbond, de mandaat-macht over Palestina zou zijn. De Volkenbond overhandigde officieel het mandaat voor Palestina aan Groot-Brittannië als een Trust in Londen op 24 juli 1922.
De Balfour Verklaring werd opgenomen in het mandaat van Palestina; de achtentwintig artikelen van het mandaat bepaalden hoe Palestina zou worden geregeerd totdat, zoals iedereen had begrepen, de Joden capabel waren "hun [Joodse] nationaal tehuis te herstellen" - wat betekent de oprichting van een Joodse staat in Palestina. Er was geen sprake van een "Palestijns" volk in de Balfour Verklaring of in het Mandaat van Palestina, aangezien het spreken over Palestina alles en iedereen daar bedoelde. Iedereen daar destijds geboren – Joden, moslims en christenen – waren allemaal Palestijnen; dat was wat er in ieders paspoort was gestempeld.
Vanaf het moment van de Balfour Verklaring en de Volkenbond Mandaat voor Palestina tot aan VN-resolutie 181 (1947), was de verwijzing naar "Palestina" bedoeld als het land met de historische verbinding met het Joodse volk. Het was op deze basis dat de Joden een (zionistische) aanspraak hadden op het reconstrueren van hun nationaal tehuis en het een wettelijke erkenning werd gegeven door de Volkenbond, die de VN, als de opvolger, wettelijk gebonden is te beschermen.
Groot-Brittannië's historie als de verantwoordelijke macht in Palestina tussen de twee wereldoorlogen is ronduit beschamend. De Britse beheerders van het koloniale Bureau, gezonden naar Palestina, bedachten een beleid om de Joodse immigratie te beperken ten gunste van de Arabieren. Dat was de eerste van een reeks van beslissingen, die echter het hoofddoel ondermijnden, wat plechtig beloofd was in de Balfour Verklaring en opgenomen in het Mandaat.
De ondermijning begon met Sir Herbert Samuel, een Engelse Jood, die de Hoge Commissaris voor Palestina benoemde in 1920 na de Conferentie van San Remo. Zoals de auteur William B. Ziff, Groot-Brittannië's "tegenwerking" van de Joden heeft gedocumenteerd in De verkrachting van Palestina - gepubliceerd in 1938 tot ontsteltenis van de Britten - onder een bedrieglijk beleid van gelijke behandeling van zowel Joden als Arabieren, maar wat in feite opzettelijk schadelijk voor de Joden was.
De Britse historicus van het Midden-Oosten, Elie Kedourie, geboren in Bagdad, Irak, heeft ook gedocumenteerd in The Chatham House Version (1970), hoe Samuel's beleid ontworpen was om zich te verzoenen met de Arabieren, wat steeds pijnlijker was voor de Joden. Ook Pierre Van Paassen, een Nederlands-Amerikaans unitarian minister, documenteerde in The Forgotten Ally (1943) de "tegenwerking" van de Joden in Europa door de Westelijke naties, met name Groot-Brittannië als de uitvoerende macht in Palestina.
Groot-Brittannië's trouweloosheid over Palestina wortelde zich vaster met de verkiezing in 1921 van de bekende misdadiger, Haj Mohammed Amin al-Husseini, een jongere broer van de overleden moefti (religieus hoofd) als de Grand Mufti van Jeruzalem en die bekend stond als een volksmenner.
Husseini was ondanks zijn beruchtheid de voorkeurskandidaat van Samuel voor deze positie. De Grand Mufti omarmde, toen de Tweede Wereldoorlog begon, enthousiast het derde rijk van Hitler en tevens zijn "Eindoplossing" voor de Joden, en hij vond zijn weg naar Nazi-Berlijn.
De giftigheid van Samuels keuze van Amin al-Husseini als de Grand Mufti van Jeruzalem, werd echter nog overschreden door zijn rol in het creëren van het Emiraat van Transjordanië (het huidige Koninkrijk Jordanië), dat ten koste ging van het Mandaat Palestina. Dit werd gedaan op aandringen van het Koloniale Bureau onder Winston Churchill - die naar men zegt de meest fervente Engelse vriend en aanhanger was van de Zionisten - om de Arabieren te sussen.
Na de afsplitsing van 1922 van Palestina ten oosten van de rivier de Jordaan, ter grootte van ongeveer twee derde van het gemandateerde grondgebied, dat nu werd afgesneden en gegeven aan Abdullah, de zoon van Sharif Hoessein van Hejaz, onder wiens naam de vlag de "Arabische opstand" van 1916 was gehesen tegen de Ottomaanse overheersing.
Na de in 1922 beloofde verdeling van Palestina, die het meeste land van de Joden overbracht naar Transjordanië, bleef daarin alleen het aanzienlijk lagere gemandateerde grondgebied over ten westen van de rivier de Jordaan. En Transjordanië werd een Arabische staat, afgesloten voor Joodse immigratie.
Bijgevolg werd het beleid van het toestaan van Joodse immigratie, volgens een formule van "opnamecapaciteit" die was aangenomen tijdens de ambtsperiode van Samuel in Palestina, steeds restrictiever. De Arabische oppositie escaleerde met het aanzetten door de moefti en zijn aanhangers het geweld tegen de Joden; en Engelands sussen van de Arabieren werd de procedure.
De verachtelijke nalatenschap van Groot-Brittannië, als de gemandateerde autoriteit in Palestina, beperkte de Joodse immigratie vanuit Europa op een moment dat bleek dat het het dringendst nodig was. Met de wanhoop van het Europese Jodendom nadat Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht kwam, was de reactie van de westerse mogendheden juist om de toegang volledig te weigeren aan de Joodse vluchtelingen die waren begonnen om de nazi's te ontvluchten.
Tot slot kwam er op initiatief van de Amerikaanse President Franklin Roosevelt een vergadering van de westelijke naties om het Joodse lot te overwegen. Achtendertig landen hebbben deelgenomen aan deze vergadering in juli 1938, die bekend werd als de Evian-conferentie, gehouden in Frankrijk.
Deze Conferentie van Evian was al gedoemd te mislukken voordat hij werd bijeengeroepen. Onder de landen die hem bijwoonden, was niemand bereid on de Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk te accepteren – zelfs niet Canada, Argentinië of Australië, met grote open ruimten. Erger nog, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië weigerden ook hun deuren te openen voor de Joodse vluchtelingen van Hitler, terwijl op hetzelfde moment Groot-Brittannië ook de Joden verbood om Palestina binnen te gaan.
De Evian-conferentie was de laatste snik van de westerse mogendheden om bijstand te verlenen aan een volk dat met uitroeiing door hun vijanden werd bedreigd. Het spektakel van de Evian-conferentie was een farce volgens de historicus Robert Wistrich, en heeft slechts de vastberadenheid van Hitler bevestigd om door te gaan met zijn plannen voor de "Eindoplossing". In zijn boek, Hitler en de Holocaust, schreef Wistrich:
"Aangezien nazi-Duitsland niet langer kon verwachten dat het hun Joden kon exporteren, verkopen, naar een onverschillige wereld die hen duidelijk niet wilde hebben, dan moesten zij misschien iets doen wat nog drastischer was."
Na de nederlaag van de nazi's, en nadat hun misdaden tegen de Joden niet meer betwist of verborgen gehouden werden, konden de westerse mogendheden via de VN Israël oprichten, zoals het recht het eiste, in wat er was overgebleven van het Mandaat voor Palestina op het gehele grondgebied ten westen van de rivier de Jordaan.
Maar in de toen volgende geschiedenis van Palestina, kwam er, weer aangedreven door de westerse mogendheden een tweede verdeling onder de VN-resolutie van november 1947, en die bleek voorspelbaar net zo smerig als die van het mandaat onder toezicht van Groot-Brittannië in de periode vanaf 1922.
De Arabische Staten verzuimden in hun doel om Israël te verslaan in de periode 1948-67, en zij begonnen met onconventionele middelen van het jihadi-terrorisme, gesteund door het herhaalde uitspreken van de "grote leugen", die werd aangenomen door de Westerse landen, oftewel het Christendom, en die werd moedwillig geaccepteerd. De "grote leugen" is dat de "Palestijnen" een volk zijn die leven onder een veronderstelde "bezetting" door Israël – waarna in het Akkoord van Oslo II (sectie: Land) met de Arabieren werd afgesproken, dat zij een eigen staat verdienden.
De staat voor het "Palestijnse" volk (moslims en christenen) in twee-derde van Palestina is willekeurig en despotisch gemaakt door Groot-Brittannië door het creëren van Transjordanië in 1922. De "tweestatenoplossing" in Palestina bestaat daarom al gedurende de afgelopen 95 jaren.
Gedurende de afgelopen 90 jaren en langer voeren alle Arabieren en moslims, samen met de 56 islamitische staten in de OIC, een jihad ter vernietiging van die ene en enige staat van de Joden. En het Christendom, alsof het zich niet bewust is van zijn eigen beschamende verleden van antisemitisme, heeft, meer dan schandalig, zelfs de vervalsing van de geschiedenis ondersteund. De eerste keer werd het gedaan door UNESCO met het uitroepen van de oude Bijbelse plaatsen (inclusief Jeruzalem) als islamitisch, en dat vanuit een tijd waarin de islam niet eens bestond.
En nu, met de VN-Veiligheidsraad resolutie 2334, de VN, en de enthousiaste manipulaties van de Amerikaanse President Barack Obama, en de steun van de meeste Europese leiders, is ieder medeplichtig aan deze jihad tegen Israël.
Salim Mansur is een gewaardeerd medewerker aan het Gatestone Instituut. Hij doceert in de Vakgroep Politieke Wetenschappen aan de Western University in London, Ontario. Hij is de auteur van "Islam's Predicament: Perspectives of a Dissident Muslim" and "Delectable Lie: A Liberal Repudiation of Multiculturalism."